penningen

plaquettes

standbeelden

borstbeelden

tekeningen

dierplastieken

decoraties

keramiek

monumenten

publicaties

fotoalbum

overig
standbeelden:

faun

naakt in perenhout

danseresje

mijmering

moedertje

de nar

levende beelden

bokser

fluiter

turfschipper

baadster

zittend naakt zandsteen

peinzende vrouw

Mevrouw H.

vrouwenfiguur

Hans Brinker

de nederlandse vrouw

zittend naakt hout

Mr. Pennewip

maagd

kind

 

manco

  mancolijst standbeelden:
   
1918 of eerder Een houten beeldje. "niet alleen de schoonheid van den vorm, zoals die zeer mooi van modelé is in het houten beeldje, maar ook die der beweging typeert zij knap en geestig en met gratie."
(vermeld in de NRC 1918-04-14)
Bij de Rotterdamsche Kunstkring stond in 1918 een “naaktfiguur in perenhout” geëxposeerd. Misschien is dit hetzelfde beeldje.
1918 of eerder Plasschaert bespreekt in de Amsterdammer, weekblad voor Nederland van 25 mei 1918 een tentoonstelling van tante in de Kunstzaal (Voorstraat, Dordrecht) de aanwezigheid aldaar van negen beelden:
Faun (geplaatst op de site)
Danseresje (geplaatst op de site)
menuet (nog niet gevonden)
een Scheveningsche (à la van Wijk)
(geplaatst op de site bij borstbeelden: "Scheveningse")
"Van de overige vijf werken is geen een bijzonder"
In de NRC van 14 april 1918 worden nog genoemd: de steenwerper, een kinderkopje in steen (nog onbekend) en een terracotta jongenskopje (waarschijnlijk J.Romswinckel geplaatst op de site)
1922 Repos (wat het ook moge zijn) vermeld in de catalogus van de tentoonstelling in de Pictura-zaal, Groningen in 1922.
1922 "Baby" vermeld in de catalogus van de tentoonstelling in de Pictura-zaal, Groningen in 1922.
1922 "Overpeinzing" een werk in brons dat vermeld wordt in de NRC 28 september 1922:"In méér dan een beeld vindt men dit uiterste van artistieke vorming bereikt. Zoo bijvoorbeeld in het beeld: "Overpeinzing". In brons uitgevoerd, mooi gepatineerd, heeft dit bij zijn geforceerde houding, de vrijwel banale opvatting tegen. Blijkbaar heeft de kunstenares het verlangen gehad, een naaktfiguur volledig en na gedegen studie, in een vrijwel feillooze uitvoering te doen ontstaan. Zij is daarin geslaagd. Tusschen de oude school van goede bronzen zou dit beeld niet misstaan. Het heeft de soepelheid in de vormbewerking, de rust van voordracht, die alle nieuwerwetsch dilettantisme verre achter zich laat.
1925 of eerder medium. In het mapje van tante in het RKD is een artikel uit de Nieuwe Courant (?) van 4 november 1925: Ned. Kring van Beeldhouwers in de Kunstzaal Kleykamp, Den Haag. "Van mej Rueb noemen we het, reeds hier besproken "Medium" waarin het ziekelijke, uiterst brooze, dweeperige van zoo'n vrouwtje zeer goed is uitgedrukt. Minder geslaagd, dunkt me, Bokser. Deze figuur heeft niets krachtigs en zulke magere persoenen vindt men in den regel niet onder de beoefenaars van deze sport. Ook is de houding nier "geheid" genoeg." Is getekend F.Z. (een andere beschrijving van Bokser staat onder 1927)
1926 of eerder Uit een artikel in de NRC avondeditie van 16 dec 1926 over de Rotterdamsche Kunstkring II, beeldhouwkunst:
"Het meer dan levensgroote, witzandsteenen beeld van mejuffrouw Rueb, dat tusschen de kleurige schilderijen en het veelal gekleurde kleine beeldhouwwerk staat, verdient een aparte beschouwing en eigenlijk ook een apart bezoek aan de zaal, want wie zal, na de vijftig doeken langs de wanden met aandacht bekeken te hebben, voldoende open oog bezitten voor dit hier detoneerende groote werk, dat eigenlijk pas in een park onder groen van boomen of tusschen bloemen uit, tot zijn recht zou komen.
Mej Rueb heeft hier een knap en rustig, door en door evenwichtig werk gegeven; een beeld dat door niets de aandacht tot zich trekt, dat als gemaakt is voor een rustige plak in de natuur, waar het een met de boomen en planten kon zijn. De ruwe, harde steen, rul bewerkt, geeft onder het neerzevende licht iets zachts en vleezigs aan het harde materiaal; iets dat atmosfeer om zich schept, en dat zeker, nog versterkt door de mediterende houding van deze mooie, gezonde meisjesfiguur, een rustpunt geven zou voor den mensch om uit den inspannende arbeid even tot zich zelf te komen. Vooral uit het achterste deel der zaal bekeken is de houding belangwekkend. De horizontale lijnen van hier uit gezien, van voet en zitvlak en van de rustende hand, zijn evenwijdig met den voorsten bovenrand van het voetstuk waar het beeld op rust. De opgetrokken knie en de gebogen arm verhouden zich hier ook in schoon evenwicht tot elkaar en los en soepel schuift de liggende voet onder de knieholte door.
Goed gekozen is heel de vorm van dit voetstuk, want ter andere zijde verloopt het weer rhytmisch met het lange dijbeen, waar de neerhangende arm andermaal evenwichtig tegen staat. Vooral van deze zijde gezien valt het bovenlicht mooi over de rondingen van de knie en schouders en komt er bezieling en leven in de harde steen."

Omdat er geen plaatje bij staat is het niet met zekerheid te zeggen dat dit beeld hetzelfde is als het beeld "peinzende vrouw", maar dan in zandsteen.
Dat het niet het beeld "mijmering" kan zijn, komt omdat er aan dat beeld geen voeten zitten en die staan boven wel beschreven. Dat de dateringen zover uit elkaar (1926 en 1941) kan duiden dat van het hierboven omschreven beeld een mal is gemaakt voor een gietsel in beton. (wie heeft de mal gemaakt ? Georg Graff?).
Ik zoek waarschijnlijk de oudere versie in zandsteen van "peinzende vrouw".

1935? De baadster. In het Vaderland van 14 november 1935 wordt het beeld genoemd bij een bespreking van een tentoonstelling bij Buffa, Amsterdam. In 1948 staat het beeld bij de Rotterdamsche Kunstkring.

 

 

naar boven